Comunità di S.Egidio


 

13/07/2006


Vakantiestress

 

Uitblazen, de batterijen weer opladen. We snakken naar vakantie en toch blijkt het niet gemakkelijk om die vrije tijd zinvol in te vullen. De Latijnse wortel van het woord, vacare, verraadt iets van de diepere betekenis van die tijd: zich ledig maken, vrij zijn, vrij zijn van en vrij zijn voor. Onze actieve welvaartsstaat dringt misschien de werkloosheid terug en 'hard werken' verheffen we graag tot nationaal cultuurkenmerk. We laten ons zozeer opslokken door allerhande verplichtingen dat er een geweldig gebrek aan vrije tijd ontstaat. Je hebt alles maar geen tijd.

Van de weeromstuit verwachten we van die schaarse vrije tijd en vakantie zoveel dat er een nieuwe vorm van druk ontstaat: vakantiestress. Alles moet perfect zijn - van het vakantiehuis tot het eten, van onze reisgenoten tot het weer - en dat kan alleen tegenslaan. Daarnaast doen we toenemend een beroep op dalai lama's en andere goeroes van de innerlijke rust om te leren onthaasten. Treffend in al die pogingen om te ontstressen is de bijna-afwezigheid van de ander. Kunnen we ook niet onthaasten in dienst van onze medemens?

Verschillende verenigingen trekken aan de alarmbel omdat ze niet langer de nodige vrijwilligers vinden voor hun vakanties met gehandicapten en ouderen. Het aantal jongeren dat zich aandient om een deel van hun tijd gratis aan zwakkere medemensen te geven loopt ieder jaar terug. Dat wijst op een spirituele verarming van onze cultuur.

Inmiddels wordt de jeugd via allerhande kanalen wel aangemoedigd haar tijd te geven aan betaalde vakantiejobs, om met die zuurverdiende centen snel een medespeler te worden op de markt van het genieten en het consumentisme. Het is tekenend voor de tijdgeest dat de overheid vaker die laatste optie dan de eerste aanmoedigt.

Nochtans is een goed functionerende verzorgingsstaat, zelfs als die professioneel sterk is uitgebouwd, pas echt leefbaar met de inbreng van vrijwilligers. Mensen met tijd worden onontbeerlijk: zij zijn vrij om zich bezig te houden met de 'tijdrovende' bezigheid van het spreken met de zieke, bejaarde of gevangene. Ze vormen een kapitaal van warme menselijkheid in een kille wereld.

De crisis van het vrijwilligerswerk staat niet los van de doorgedreven secularisatie en ontkerstening. Die laten zich - ondanks het hoerageroep van wie nog denkt dat ons probleem dat van de bevoogding zou zijn - op het terrein almaar meer gevoelen. Alles moet worden vergoed en de term 'professionalisering' heeft alleen maar een positieve bijklank. Toch blijft er een cruciaal verschil tussen iets wat je doet omdat je ervoor bezoldigd wordt en wat je doet uit je hart of je overtuiging. Ondertussen moet almaar minder personeel voor almaar meer zorgbehoevenden instaan. Het menselijke lijden neemt ondanks de welvaart niet af: individualisme en vereenzaming nemen toe, recht evenredig met onze schrik om de zwakte onder ogen te zien of bij een lijdende te vertoeven.

Zou de vakantie geen tijd zijn om eens halt te houden bij de zwakte en de broosheid van ieder menselijk leven? Niet om er depressief om te worden, maar om wijsheid te verwerven. Om het eens over een andere boeg te gooien en wat tijd en aandacht te geven aan zieke of zwakke familieleden, collega's of kennissen? Ik stel vast dat veel vijftigers en zestigers na hun pensioen de voldoening ontdekken om zich los te maken van de verstikkende 'voor wat hoort wat'-mentaliteit. Zij vormen een belangrijk potentieel van gratis inzet en dat is hoopvol. Maar is het niet zonde om daarmee te wachten tot je pensioen?

Hilde Kieboom