Op een afstand stonden er ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus de jongere en Joses, en Salome, die Hem waren gevolgd toen Hij in Galilea was en Hem onderhouden hadden, en nog veel andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem waren opgetrokken. En toen het avond geworden was � het was voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag voor de sabbat � durfde Jozef van Arimatea, een vooraanstaand lid van de raad, die zelf ook leefde in de verwachting van het koninkrijk van God, het aan om nar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen. Pilatus was verbaasd dat Hij al dood zou zijn, en hij riep de centurio bij zich en vroeg hem of Hij al gestorven was. Toen hij dat van de centurio vernomen had, gaf hij het lijk aan Jozef. Deze kocht een linnen doek, nam Hem van het kruis af, en wikkelde Hem in het linnen ; hij legde Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de ingang van het graf. Maria van Magdala en Maria van Joses keken toe waar Hij werd neergelegd.
(Mc 15, 40-47)
|

Giotto La deposizione
|
Volgens het evangelie van Marcus zijn er niet veel mensen bij het graf van de Heer Jezus : onder hen waren Maria van Magdala, Maria, de moeder van Joses, en Salome. Drie vrouwen. Er is ook nog een vrome jood, Jozef van Arimatea. Er zijn er maar weinig. Weinigen die weten, die hopen dat Jezus in dat graf het leven zal terugvinden en dat Hij die de wereld kan bevrijden naar buiten zal komen. Ieder kan zich bij die drie vrouwen voegen om te bidden. Ook wie gevlucht is, maar tot inkeer komt. Wie vergeving vraagt, bidt, in verwachting leeft. Ook ieder van ons die hoopt op een ander leven, op een leven zonder dood en tranen, zonder de kracht van het kwade, zonder oorlog, op een beter leven, kan zich bij die vrouwen aan het graf voegen. Het is nog geen verrijzenis, maar er is iets buitengewoons gebeurd. Vreselijk, maar buitengewoon. Maria van Magdala, Maria de moeder van Joses en Salome staan daar bij het graf samen met andere vrouwen, die Hem vanuit Galilea gevolgd zijn tot in Jeruzalem. Hun liefde en het bewustzijn dat ze getuige zijn van buitengewone gebeurtenissen houden hen daar. Dicht bij Jezus zijn, dicht bij het graf en het kruis zijn, is altijd het begin van de christelijke gemeenschap. Hun gebed, affectie en nabijheid tonen zich in een moedige liefde voor zijn lichaam dat zoveel geleden heeft. Jozef van Arimatea, een vooraanstaand lid van de raad, die leefde in de verwachting van het koninkrijk van God, neemt een moedig en liefdevol initiatief. Beslist en loyaal tegenover zijn vermoorde meester, gaat hij naar Pilatus om het lichaam van Jezus te vragen. Wie Hem liefheeft, houdt niet op iets voor hem te doen, voor een arme, voor het lichaam van een lijdende, voor dat van een vriend. Maar wat kunnen ze doen ? Ze weten het niet. De liefde houdt altijd hoop in. Wat onbereikbaar is met het verstand, is bereikbaar met de hoop. Menselijk gesproken valt er niet veel te doen. Met veel liefde halen ze Hem van het kruis, wikkelen Hem in een doek, leggen Hem neer in een graf dat in de rots is uitgehouwen en laten een steen voor de ingang rollen. Wat valt er nog te doen ? Hij is dood. Maar de liefde kent de dood niet. Ze laat nooit af, zelfs niet tegenover de dood. Sommigen bidden en wachten af, zoals Maria van Magdala en Maria de moeder van Joses niet ver van het graf. Jezus had hen geleerd : �Vraag, en jullie zal gegeven worden. Zoek en je zult vinden. Want ieder die vraagt, krijgt, en wie zoekt, vindt. Of is er soms iemand onder jullie die zijn zoon een steen geeft als hij om brood vraagt ? � Deze vrouwen bij het graf vragen dat het leven van hun meester niet zou eindigen. Een wanhopig gebed, zou je kunnen denken. Sommigen bidden en blijven liefhebben, zoals Jozef van Arimatea. Dat is de christelijke gemeenschap. Ze wordt gevormd door degenen die dicht bij de Heer zijn, bij zijn woord en zijn lichaam, die Hem moedig liefhebben met een hoop die geen tegenspraak vreest. Geloof, hoop en liefde. Tijdens de dramatische gebeurtenissen van de Calvarieberg, in dit kader van kruis, dood en graf, blijven een grote hoop, geloof en liefde voor deze Jezus. Jozef, de vrouwen en de schaarse aanwezigen hebben leren liefhebben door Jezus. Hij heeft hen geleerd te hopen. Zelfs tegenover de dood, heeft Hij hen geleerd te geloven dat God groot en barmhartig is en dat Hij zijn Zoon niet in de steek zal laten achter een grafsteen. Kunnen deze enkele leerlingen en deze arme vrouwen een tegengewicht vormen voor de samenzwering van de zwaarden en de knuppels, voor de benden die gemakkelijk overgaan tot geweld tegen onschuldigen ? Deze groep leerlingen zal zich tegen niemand afzetten, maar met het geloof, de hoop en de vertrouwvolle liefde in de Heer zullen ze ver gaan, als ze bekleed worden met het getuigenis van de verrijzenis. Het begint bij een schamel gebed, een beetje wanhopig. Het begint bij een hardnekkige liefde. En zo wordt de zin van het leven teruggevonden. Dat is ons geloof. Dat is de kleine ervaring van de gelovigen op de meest duistere momenten. Dat is de ervaring van morgen, van Pasen. Bij het lichaam van de Heer vinden we leven en hoop. Het is een bron van liefde, waar wij ons niet van zullen verwijderen. Hier kan je een nieuwe mentaliteit vinden. Hier kan een oud hart nieuw worden. Hier kan je nieuw leven vinden als je doof, ongevoelig en koud geworden was. Van hier kan ieder vertrekken met een nieuw bewustzijn : � Inderdaad, die man was de Zoon van God�.
|