Comunità di S.Egidio

Goede Week 2002
Kruisweg


IX statie
Naast het kruis

Op een afstand stonden daar ook veel vrouwen te kijken. Ze waren Jezus gevolgd uit Galilea en hadden Hem onderhouden. Daar waren ook Maria van Magdala bij, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebede�s. Toen het avond geworden was, kwam een rijk man uit Arimatea, die Jozef heette; ook hij was leerling van Jezus geworden. Hij vervoegde zich bij Pilatus om het lichaam van Jezus te vragen. Pilatus gaf toen het bevel om het aan hem af te staan. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in zuiver linnen, en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots had laten uithouwen. Hij rolde een grote steen voor de ingang van het graf en ging weg. Maria van Magdala en de andere Maria waren daar tegenover het graf gaan zitten.
(Mt 27, 55-61)


Giotto
La deposizione


Het graf is verzegeld. In de verte ligt de stad, waar het leven verder gaat. Er zijn enkele leerlingen, maar ze weten niet wat gedaan. Ze zijn verdwaasd en bezorgd. Ze staren zich blind op hun eigen beperkingen, die door de dramatische gebeurtenissen extra in de verf zijn gezet. Er is een graf. Wij kunnen niet meer doen dan bij dit graf staan, zonder de pijn en het verdriet te verdringen. Laat ons dat tenminste voor ��n keer doen. We denken terug aan Jezus die ons leerde geloven dat de dood niet het laatste woord heeft. Hoe kunnen wij dit nu geloven? Kunnen wij het graf misschien open maken? Dat is onmogelijk voor mensen, maar niet voor God. Een gemeenschap van leerlingen is een klein groepje mensen die voor een verzegeld graf staan. Ze bidden, ze hopen, ze geloven dat het leven zal verrijzen. Dat het leven niet verslagen zal worden, en dat de steen zal weggerold worden.

Deze zware steen drukt op een kind dat niet kan spreken en dat alleen moet opgroeien. Deze steen weegt op de eenzame bejaarde en duwt hem nog dieper de put in. Deze zware steen van honger en dorst weegt op de vluchteling. Deze zware steen weegt op elk hart dat gesloten blijft.

Vele mensen komen voorbij de steen van de eenzaamheid en de pijn. Hoofdschuddend gaan ze voorbij. Jezus heeft ons geleerd om niet haastig verder te lopen, om niet te lachen zoals de hogepriesters. God laat de mens niet voor altijd in de steek in het graf, hij roept hem terug tot leven. Op Goede Vrijdag is de gemeenschap bedroefd. Niemand voelt zich goed, niemand heeft een gerust geweten, velen ontbreken. Achter hen ligt de stad, hun dorp. V��r hen ligt de zware steen. Hun pijn is een gebed. Het is een vraag aan de Heer. Daarom gaan ze niet terug naar de menigte in de stad. Daarom blijven ze staan op het kerkhof, een plaats waar mensen gewoonlijk niet graag komen. Ze blijven staan omdat ze geloven in de Heer van het leven.

Leerling zijn van Jezus is vreemd: het brengt je op eigenaardige plaatsen, waar niet altijd veel mensen komen. Maar het brengt ons dicht bij God en dicht bij de mensen. In de stad let niemand nog op de leerlingen die blijven wachten bij het graf.

Aan ieder van ons wordt gevraagd om bij het graf te blijven. Terwijl we wachten op de verrijzenis, die zich voltrekt in de nacht van zaterdag en die telkens opnieuw plaatsvindt. Heel het leven is tegelijkertijd kruis en verrijzenis. Heel het leven is Pasen, namelijk de overgang van de dood naar het leven van onze Heer Jezus Christus.


Home page

Previous page